Tommy Wieringa – Dit zijn de namen, De Bezig Bij
‘Dit zijn de namen van de zonen van Israël…’ Zo begint het Bijbelboek Exodus. Maar de vluchtelingen –‘vuile uitgehongerde verschijningen’ – die Tommy Wieringa in zijn roman Dit zijn de namen door een onbestemde steppe laat dolen, dragen aanvankelijk helemaal geen namen. Deze eenlingen die elkaar toevallig hebben gevonden worden ‘de jongen’, ‘de vrouw’, ‘de lange man’, ‘de stroper’, ‘ de man uit Asjchabad’, ‘de Ethiopiër’… genoemd. Hun identiteitspapieren hebben ze verscheurd, ze fungeren als ‘vooruitgeschoven posten van hun familie, hun dorp, hun gemeenschap’ en staan voor de velen die door een uitzichtloze thuissituatie gedwongen zijn tot een zoektocht naar een betere wereld elders.
Nooit zullen ze daar arriveren, net als hun lichamen verdorren gaandeweg hun dromen, want deze gelukszoekers zijn bedrogen door mensensmokkelaars. Een reis die twaalf uur zou duren wordt er één van vele maanden, en de dood dunt genadeloos hun rangen uit – tot er nog slechts een handvol van hen rest.
Slechts geleidelijk krijgen de meesten van hen, behalve een rol in de overleving van de groep, een rudimentaire geschiedenis en een naam toebedeeld. De barre omstandigheden tijdens hun tocht door een altijd eendere, van menselijke aanwezigheid verstoken vlakte creëren een hel die nog helser wordt door alle onmenselijkheden die mensen in een dergelijke context kenmerken. Het recht van de sterkste geldt hier, de stervenden worden beroofd. En de zwarte – ‘de andere’ – wordt als zondebok verstoten en vermoord. Maar in een cultus rond zijn lijk zal het resterende groepje zich uiteindelijk verenigen. ‘Hun verbeelding heeft een heilig monster geschapen, of een monsterachtige heilige.’
Niet in een betere wereld komen ze uiteindelijk aan, maar in Michailopol, een stad in ontbinding, een corrupt gat aan de rand van de voormalige Sovjetunie. Ze belanden in de cel bij politiechef Pontus Beg. De lezer is dan – in hoofdstukken alternerend met episodes uit de verdoemde steppetocht – al vertrouwd geraakt met het onspectaculaire leven van deze in eenzaamheid berustende man. Nog kan hij zich de lente van zijn jeugdliefdes herinneren, maar al lang heeft hij zich in de herfst van zijn dagen neergelegd bij schaarse restjes lichamelijkheid: eens per maand laat zijn huishoudster beslag op zich leggen. Pontus Beg is zelf corrupt genoeg om in deze contreien te gedijen, maar is voorts een filosofisch gestemde man – Confucius, Zhuang Zi en Lao Tse zijn hem vertrouwd. Nu hij wat ouder wordt, is hij gaan graven naar zijn wortels. Hij stuit op het vermoeden van een joodse herkomst en geraakt geheel bevangen door het verlangen Jood te zijn. Zijn omgang met Rabbijn Eder, de laatste jood van Michailopol, is getekend door een soort taaie humor die ook in het onherbergzame duister van deze roman weet te overleven.
De voorbije ‘oversteek’ van de ‘onaanraakbaren’ in zijn cel moet Beg wel doen denken aan de Bijbelse trek van de joden door de woestijn waarbij ze het gebeente van Jozef meezeulen, nu hij zelf verleid is door de bekoring van een god van wie hij de uitverkorene is, door het warme gevoelen ergens bij te horen. Op het kruispunt van de twee verhaallijnen wordt de lezer zo uitgenodigd tot een reflectie over godsdienst en afgoderij. ‘Zijn oude ziel afleggen, dat rafelige, versleten ding, er een nieuwe voor in de plaats krijgen. Wie wilde dat niet? Wie zou zoiets afwijzen?’ Maar wat zijn de consequenties van het uitverkoren zijn?
Het is moeilijk te zeggen waarom Dit zijn de namen het meest te prijzen valt: de stilistische bravoure, de filosofische diepgang, de aforistische kracht, de hecht getimmerde compositie, de originele beeldenpracht. Laten we Wieringa dus loven en bekronen met de Libris Literatuur Prijs 2013 voor het doen samengaan van dit alles in deze donkere roman over migratie en godsdienst die tegelijk licht is, want gemaakt van lenige, sierlijke taal.
Amsterdam, 6 mei 2013
De jury
Clairy Polak, voorzitter
Jan Donkers
Edith Koenders
Lisa Kuitert
Mark Schaevers